Beeeeet!
Big game vissen bij Aruba
Marco Barneveld stapte in de voetsporen van Ernest Hemingway, pakte zijn hengel en koos de diepzee voor de kust van Aruba. Een ziltige zoektocht naar blauwe marlijn, makohaaien en andere enorme roofvissen. “Vandaag heeft de zee gegeven.”
De aanslag is snel en krachtig. De hengel aan bakboord buigt diep voor de edele vis die een hap nam uit het aas en zich nu geconfronteerd ziet met een scherpe haak in zijn bek. Uitkijkend over het glinsterende, diepblauwe water zit ik prinsheerlijk in mijn vistroon, stoel achter op het dek. Ik ben klaar voor wat in big game vistermen de dril heet: de onverbiddelijke confrontatie tussen mens en vis, intelligentie en techniek tegen kracht en uithoudingsvermogen.
Telkens vlucht het vinnige wezen snel en met grote kracht weg
De vis springt bijna anderhalve meter de lucht in. Is het een blauwe marlijn? Een zeilvis? Nee, het is een dolfijnvis die goudgeel glanzend een geweldige strijd levert. Telkens vlucht het vinnige wezen snel en met grote kracht weg. Het springt het water uit, loopt op zijn staart over het wateroppervlak om zich plots te laten vallen en in de peilloze diepte te verdwijnen. Alleen zit hij nog steeds vast. En dus laat ik de hengel weer zakken en haal de lijn beetje bij beetje in.
Onze boot de Dushi, wat schatje betekent in het Papiamento, trekt de vislijnen door het warme water van de Caribische Zee, ongeveer een drietal kilometers ten zuiden van Aruba. Op deze wateren visten duizenden jaren voor onze jaartelling de Arawak-indianen, die Aruba bewoonden, op dezelfde vissen als wij nu uit de zee willen onttrekken.
Duizenden jaren voor onze jaartelling visten de Arawak-indianen hier al
In uitgeholde boomstammen kwamen ze vanaf het vaste land van Zuid-Amerika hun geluk beproeven op wat de latere Spaanse ontdekkers in de vijftiende eeuw tot Isla Inutile (Nutteloos Eiland) verklaarden. Dat is vandaag de dag wel anders. Aruba maakt zijn motto ‘one happy island’ helemaal waar. Een eiland waar voor ieder wat wils is. Zeker voor de diepzeevisser die zijn zinnen heeft gezet op big game vissen, het grote wild van de wereldzeeën.
De Dushi stuitert gestaag over de golven naar de rijke visgronden voor de Arubaanse kust. Ik sta met kapitein Richard aan het roer. Geroutineerd koerst hij over de blauwe zee. Hij is al vanaf zijn twintigste professioneel visser en weet als geen ander waar hij op moet letten. Wat voor mij een eindeloze blauwe vlakte lijkt, leest hij als een boek.
“Zie je die meeuwen daar? Dat betekent dat daar op die plek een school aasvis zwemt”, wijst hij in de verte. “Aasvis trekt rovers aan, grote en kleine. Daar gaan we dus heen.” Hij heeft ongelofelijke vangsten gezien. “Vorig jaar hebben we hier nog een blue marlin, een blauwe marlijn, van duizend pond gevangen. Negen uur duurde de dril om het dier te landen.” Waarmee de goede man wil zeggen dat het negen loeizware uren duurde voordat de vis aan boord getrokken kon worden. Een uitputtingsslag voor zowel vis als mens.
De Caribische Zee is een ziltige goudmijn voor vissers die jagen op enorme vissen. Kapitein Richard vertelt ons wat we kunnen verwachten, als de zee en de goden ons goed gezind zijn. “Blauwe marlijn wordt hier regelmatig uit de diepte gehaald”, vertelt hij. “Het grootste exemplaar ooit gevangen, woog 1100 kilo. Een prachtige vis, elegant en slank met sikkelvormige borstvinnen en een kobaltblauwe rug. Wanneer de haak gezet is, springen ze in hun volle lengte loodrecht het water uit en herhalen dat meerdere malen. Ook de zwarte marlijn, het opperhoofd van de marlijnenfamilie, zwemt hier rond. Deze marlijn maakt van alle marlijnen de sterkste, plompste en stiernekkigste indruk. Hij heeft een prachtige donkerblauwgrijze kleur met een zilveren glans. De gevaarlijkste vis die ik hier ooit ving, was een makohaai.
Het grootste exemplaar ooit gevangen, woog 1100 kilo
Met een lengte van vier meter, een gewicht van duizend pond, een topsnelheid van vierenzeventig kilometer per uur en een angstaanjagende bek vol lange, puntige tanden was deze haai een bijna bizarre uitdaging. Haaien zijn sowieso al de sterkste onder de vissen en de makohaai is de koningsknokker onder de haaien. Ze springen soms wel tien meter uit het water, voeren wilde ontsnappingspogingen uit. Op het moment dat je ze aan boord trekt, komen ze ineens weer vol tot leven, bijten wild om zich heen en slaan met hun staart.
Eén haal van zijn vin kan je onderbeen eraf hakken. In het water wil hij ook nog weleens boot en bemanning aanvallen. Geen visje om zonder weerhaak vast te pakken.” De dolfijnvis waar ik mee aan het knokken ben, valt onder de noemer little big game. Puristen onder big game vissers halen hun neus hiervoor op, maar voor beginners als ik zijn deze ongelofelijk snelle en levendige, kleine roofvissen buitenkansjes om de dril goed onder de knie te krijgen.
En dus haal ik de lijn beetje bij beetje in als ik de hengel neerwaarts beweeg en trek hem daarna weer omhoog. Een beweging die in het big game vissen pompen wordt genoemd. En ondanks dat ik een relatief klein stuk wild aan mijn hengel heb hangen, is het toch nog knap zwaar. De beginnende middagzon brandt genadeloos op mijn bolletje en het zweet druipt langs mijn been. Ik negeer de kramp in mijn armen. Dan is het voorbij en trek ik een acht kilo zware dolfijnvis aan boord. “Mahi mahi”, glundert kapitein Richard, verwijzend naar de Hawaïaanse naam van de vis. “Heerlijk vlees. Een delicatesse.”
The Old Man and the Sea
De sfeer zit er goed in. Zo blij als een kleine jongen ben ik met deze eerste vangst. Ik heb gewonnen! Ik heb de vis aan mijn lijn weten te houden. Ik voel me Ernest Hemingway, waarschijnlijk de bekendste big game visser en ooit voorzitter van de Tuna Club of Avalon, de eerste big game vissersclub ter wereld. En daarmee voel ik me ineens ook verwant aan een van Hemingway’s befaamdste romanpersonages: de oude man uit The Old Man and the Sea.
Waarin de oude man in zijn eentje in niet meer dan een uit de kluiten gewassen roeiboot, en alleen met een scherpe lijn zonder hengel, de dril aangaat met een gigantische blauwe marlijn, anderhalf keer zo groot als zijn stuk drijfhout. Een heroïsch mannenverhaal waarin het respect voor de vis centraal staat. De ultieme dril. Gedreven door dit ietwat overdreven zelfbeeld vang ik enthousiast nog een dolfijnvis en een drietal fiks uit de kluiten gewassen bonito’s, een tonijnachtige vis met heerlijk rood vlees. Alle vissen verdwijnen in een grote houten kist voor de vechtstoel.
De zee heeft gegeven
Het water kabbelt en streelt zacht ruisend langs de boot. Met een scherp mes snijd ik een stuk van de dolfijnvis af, leg het in een bakje zout water en doe er wat citroen en sojasaus op. Het witte vlees kleurt door het zuur van de citroen nog lichter. Voorzichtig neem ik een hap. Geen haak. Gelukkig. Mahi mahi is lekker.
Ik hoop nog op zo’n mega marlijn of een mako. Maar het mag niet baten en bijten. Na zes uur op het zoute nat is het tijd voor de Dushi om de veilige haven weer op te zoeken. Kapitein Richard is tevreden met de vangst. Hij wijst naar twee andere charters. “Zij hebben vandaag helemaal niets gekregen.” Gekregen. Kapitein Richard heeft het niet over vangen, maar over krijgen. Mooi. De zee geeft, de zee neemt. Vandaag heeft de zee gegeven.
Geschiedenis van het big game vissen
Welke vangst als historisch begin van het big game vissen te beschouwen is, valt niet meer precies te zeggen. De officiële vangstlijst werd geopend door W.H. Wood uit New York die het in 1885 lukte twee tarpons te vangen van 36 en 42 kilo. Een ongelofelijke prestatie gezien het materiaal in die tijd.