De aarde huilt
Big Sky Country – South Dakota
In de westelijke staten South-Dakota, Wyoming en Montana vormde de prairiegraslanden tussen de populaire natuurparken zoals Badlands, Yellowstone, Devil’s Tower en de Mt Rushmore het decor voor een van de bloedigste episodes in de geschiedenis van het Amerikaanse Westen.
Toen ik gisterenochtend uit Denver vertrok, vervaagden de besneeuwde toppen van de Rocky Mountains in mijn achteruitkijkspiegel langzaam op in de zinderende atmosfeer. Uren lang reed ik langs cirkelvormige graanvelden en verwaaide dorpen, waar roestende autowrakken standaard tuinmeubilair lijken te zijn, door het westen van Nebraska naar South-Dakota. Vijf uur ’s middags: “Welcome to the Oglala Sioux Nation” stond er op een kleurrijk bord vlakbij de staatsgrens. Ik bevond me nu in de Pine Ridge Reservation. Houten huisjes met afbladderende verf en scheef staande stacaravans vormen het ‘centrum’ van de gelijknamige administratieve hoofdplaats van het reservaat. Achter die eerste lijn van bebouwing zag ik voor het eerst de prairie, die mythische, oneindig lijkende grasvlakte doorkliefd met geulen en canyons van bleek zandsteen, waar tot in de tweede helft van de negentiende eeuw de bizonkuddes bij de duizenden doorheen draafden en de talloze prairie-indianenstammen voorzagen van huiden en vlees.
Toen de kruitdampen bij Wounded Knee Creek waren opgetrokken, waren er minstens 175 mensen dood
Mijn doel was een kort bezoek aan de begraafplaats van Wounded Knee. Op 29 december 1890 werd hier een groep Lakota gezinnen door een eenheid van het fameuze 7th Cavalry Regiment afgemaakt na een misverstand met een dove Indiaan over het inleveren van zijn wapen. Chief Bigfoot was, na de moord op de charismatische leider Sitting Bull, met zijn mensen onderweg naar het agentschap in Pine Ridge om zich daar te laten ontwapenen en registreren voor rantsoenen, zoals aan alle Lakota was opgedragen. Toen op die ijskoude decemberochtend de kruitdampen bij Wounded Knee Creek waren opgetrokken, waren er minstens 175 mensen dood, waaronder 25 soldaten.
Wounded Knee moest een trieste plek zijn en daar had ik mij achter het stuur min of meer op voorbereid. En dat was het ook. Alleen niet zozeer vanwege de soberheid van het rechthoekige massagraf, dat midden in een kleine veteranenbegraafplaats ligt op dezelfde heuvel waar de soldaten 128 jaar geleden hun Hotchkiss-kanonnen hadden opgesteld en afvuurden op de indianen.

Droeviger nog was het onthaal. Toen ik op de parkeerplaats uit mijn auto stapte, werd ik meteen door twee jonge Indianen benaderd. Jesse was de naam, hij was de woordvoerder van het tweetal. Of ik bereid was tot een donatie; de stam wilde namelijk het bezoekerscentrum, een rond gebouw aan de overkant dat duidelijk al jaren niet meer in gebruik was, opnieuw inrichten en openen voor publiek. Toen veerde in een stalletje waar ze juwelen zat te maken een zwaarlijvige Lakota-vrouw op en kwam ons tegemoet. “Ga weg!”, zwaaide ze met haar armen. “Jullie twee zijn de hele dag dronken!” en mopperde dat ze het een schande vindt dat de jongens toeristen met zulke leugens lastigvallen. De jongens dropen meteen af. “Gebrek aan respect. Ze zijn gewoon aan het bedelen. Jesse komt hier al sinds hij twee jaar oud is”, vertelde ze mij terwijl ze zich weer aan haar werkje zette, een armbandje versieren met gekleurde, omgebogen naalden van stekelvarken. We praatten wat over haar ambacht en hoe ze daarmee rondkomt en hoe moeilijk het is om op het Pine Ridge reservaat werk te vinden en weg te blijven van drank en drugs.
Prairie-indianen
Tot in het midden van de negentiende eeuw domineerden machtige zeven clans van de Lakota-indianen, ook wel Sioux genoemd, de graslanden van de toenmalige Dakota, Montana en Nebraska Territories. Alles in het leven van de prairie-indiaan draaide om de jacht. De Lakota hadden de andere nomadische stammen, de Crow, Arapaho, Kiowa, Shoshone en Cheyenne min of meer naar de randen van de Plains verdrongen maar er braken meer dan eens bloedige schermutselingen uit toen stammen tijdens een trek naar andere jachtgronden elkaars pad kruisten. Tegen het midden van de negentiende eeuw was de dominantie van de Lakota over de prairie totaal.
Toen Meriwether Lewis en William Clark in 1804-06 met hun Corps of Discovery in opdracht van president Jefferson het stroomgebied van de Missouri en de Rockies verkenden – het immense Louisiana-territorium van destijds dat Jefferson van Napoleon had gekocht – hadden nog maar weinig stammen contact gehad met de blanken. Allen waren trappers geweest, veelal Franse of Engelse beverjagers die van de kunde en kennis van de indianen gebruik maakten om een lucratieve pelshandel op te zetten. De Lewis en Clark expeditie, die tot de tanden gewapend was, had als doel een handelsroute te vinden via waterlopen naar de Stille Oceaan en de stammen te betrekken in een continentale handelsoperatie om zo de Engelsen commercieel buiten spel te zetten. In de groep was Sacajawea mee, een jonge Shoshone, getrouwd met een Franse trapper die bij de expeditie hoorde. Sacajawea droeg haar pasgeboren baby overal op haar rug mee. Door haar aanwezigheid en dat van haar kind én door haar kennis van enkele indianentalen wisten Lewis en Clark de stammen onderweg ervan te overtuigen dat ze met louter vreedzame bedoelingen door hun gebied trokken, wat hun veel goodwill opleverde en misschien zelfs hun leven heeft gered. Alleen met hulp en voedsel van de Nez Perce-indianen overleefde de expeditie de zware trek over de Rocky Mountains.
De Lewis en Clark expeditie had als doel een handelsroute te vinden naar de Stille Oceaan
Totdat in de jaren ’60 van de negentiende eeuw het gerucht de ronde deed dat er goud in de Black Hills gevonden was, een geïsoleerde bergketen in het uiterste westen van South-Dakota. De Black Hills zijn altijd een favoriet jachtgebied voor de Lakota geweest én een spirituele plek. Nu wilden alle Europese homesteaders er naartoe. Met de welwillende hulp van spoorwegmaatschappijen deed het Amerikaanse Congress er alles aan om dat voor elkaar te krijgen. Er zou een spoorlijn komen naar Rapid City, de snel groeiende stad aan de voet van de Black Hills. Daarvoor moest wel eerst het ‘Lakota-probleem’ opgelost worden, wat na enkele verdragen die telkens weer opnieuw werden onderhandeld. Naarmate de bizon – door blanke overbejaging – van de prairie verdwenen was, waren de stammen om te overleven steeds meer afhankelijk geworden van hulp uit Washington. Na de Great Sioux War bleef er voor de Lakota alleen nog maar een lappendeken aan reservaten over waar overleven alleen mogelijk was dank zij de rantsoenen die werden uitgedeeld door het Amerikaanse leger. De clan van Chief Big Foot heeft in december 1890 het agentschap nooit bereikt.
Badlands
De volgende ochtend om acht uur staat Richard Sherman op de parkeerplaats van het kleine bezoekerscentrum bij Cedar Butte op mij te wachten, in het zuidelijke deel van Badlands National Park. Het is nu al heet. Een strakke wind rukt aan de vlaggen van Amerika en van de Oglala Sioux Nation. Dit deel van het park wordt gezamenlijk door Pine Ridge en de National Park Service beheerd.
Richard woont op het reservaat en wordt geregeld gevraagd om zijn kennis te delen aan “bezoekers en nieuwsgierige journalisten”. Zijn gezichtstrekken verraden Indiaans bloed maar zijn krullend haar is opvallend lichtbruin. Zijn moeder is Minneconjou (een Lakota-clan), maar over de roots van zijn vader houdt hij zich op de vlakte. In spijkerbroek en loszittend hemd loopt de kwieke zeventiger voorop. We wandelen door een uitgedroogde rivierbedding een onwaarschijnlijk mooie canyon in. Grillig geërodeerde zandstenen wanden torenen wel tachtig meter hoog boven ons uit. “Kijk, een schildpad.”. Hij buigt voorover, pikt een kei op en wijst daarop het karakteristieke richelpatroon van het schild van een schildpad aan. “De Badlands zitten vol zulke fossielen. Wist je dat het grootste schildpadfossiel ooit in South-Dakota is gevonden? Meer dan drie meter lang.”.
“The indian perspective? Ik heb mijn zienswijze, en de andere indianen de hunne”
“You like hiking?” vraagt Richard. “Ik wil je mijn favoriete ‘sit-down tree’ laten zien.” Onwaarschijnlijk steil klauteren we omhoog door een zijcanyon, ons vasthoudend aan takken en twijgen in het zweet werkend. Boven komen we uit op een grassig plateau waarop dennebomen schaduw geven. In de verte schiet een bighorn sheep weg tussen de struiken. “Hier kwamen de Lakota vroeger jagen. Rond de zonnewende komen enkelen hier nog elk jaar om de Sun Dance te dansen, een ritueel van drie dagen en drie nachten waarbij ze alleen water drinken en niet eten en zo visioenen oproepen.” We dwarsen het grasplateau en bereiken aan de andere kant Richards favoriete boom. Aan onze voeten een labyrint van badlands zover ik kan kijken. “Dit was de Last Stronghold’, zegt Richard mijmerend. Hij verwijst naar de plek waar de laatste Lakota zich verschanst hadden vlak voordat het drama van Wounded Knee, even ten zuiden van hier, zich voltrok. “Die tafelbergen zijn genoemd naar de families die er wonen. Plenty Star Table, Blind man Table… Het is de laatste semiwildernis van onze stam.” De plek doet hem duidelijk iets. Als ik hem vraag naar hoe de natives zelf tegen de geschiedenis van de indianenoorlogen aankijken, reageert hij laconiek en kort. “The indian perspective? Ik heb mijn zienswijze, en de andere indianen de hunne.”
Black Hills
Misschien was onderlinge verdeeldheid dé vloek van de indianen en in het bijzonder van de Lakota die hun noodlot bezegeld heeft. Nooit waren chiefs in staat de hele stam achter zich te scharen om tegen de gemeenschappelijke vijand te strijden, hooguit enkele honderden strijders van de eigen clan. En dan nog reden jonge honden er te pas en te onpas op uit, tegen de wil van de oudsten in, om paarden te stelen wat niet zelden eindigde in schermutselingen waarbij doden vielen.
Na een klim van anderhalf uur over een pad van keien en grind staar ik in twee neusgaten van een halve meter diameter elk. Ze zitten in het granieten hoofd van de beroemdste Lakota, Crazy Horse, vakkundig uitgehouwen in een rotsberg midden in de Black Hills. Het Crazy Horse Memorial, dat 172 meter hoog zal zijn, zal de strijder op zijn paard voorstellen die wijst naar het oosten, naar de jachtgronden die zijn volk heeft moeten achterlaten. Het is, slechts gefinancierd met privédonaties, een werk van erg lange adem. In de dertiger jaren moet het af zijn.
Crazy Horse was in de tijd van de indianenoorlogen een invloedrijke Lakota-strijder
Crazy Horse Memorial is feitelijk een dikke, uitgestoken middenvinger naar Mount Rushmore enkele kilometers verderop. De vier presidentenkoppen in de berg trekken vooral patriottische, niet al te ruimdenkende blanke bezoekers aan. De ‘Make America Great Again’ t-shirts en petjes om me heen waren daar niet te tellen.
Crazy Horse laat zich slechts één keer per jaar beklimmen. In het eerste weekend van juni worden wandelaars toegelaten om tot op zijn arm te lopen tijdens een wandelevenement waaraan bijna 10.000 mensen meedoen. Crazy Horse was in de tijd van de indianenoorlogen een invloedrijke Lakota-strijder. Geen opperhoofd, maar iemand die we vandaag een aanvoerder of krijgsheer van een elitemacht zouden noemen. Hij had echter tijdens de Great Sioux War een zodanige reputatie opgebouwd dat hij gerespecteerd werd door al zijn stamgenoten en daarmee wellicht de enige is geweest die ooit, al was het onbedoeld, enigszins in de buurt is gekomen van het verenigen van alle Lakota.

Little Big Horn
Crazy Horse had zijn strepen vooral verdiend tijdens de veldslag aan de Little Bighorn River, eind juni 1876. Door zijn snelle tegenaanval werden 5 van de 12 compagnieën van de 7th Cavalry, die onder leiding stond van George Armstrong Custer, in de pan gehakt. Custer was een knap ogende officier, een veteraan uit de Burgeroorlog die in de pers van die tijd een soort heldenstatus had verworven die hij maar al te graag cultiveerde. Het duurde tot de jaren vijftig van de vorige eeuw vooraleer hij zijn status van popidool definitief kwijt was. Omdat hij met uitgeputte paarden te snel had aangevallen, het aantal tegenstanders had onderschat (hij dacht 500, het waren er meer dan 7000) en zijn troepenmacht te veel uit elkaar had laten vallen, had hij geen schijn van kans. 268 soldaten kwamen om het leven.
“Ja. Zelfs dit heeft de regering van ons afgenomen”
Na vier uur rijden vanuit de Black Hills ontmoet ik bij het bezoekerscentrum van Little Big Horn Battlefield Rose Williamson. Ze is komen aanpruttelen in een aftandse Toyota – “my riding trashcan” – en draagt over haar witte bloes een Indiaans aandoend, veelkleurig giletvestje en kleurrijke das, “from Mexico because it’s cheaper”. De breedgerande hoed en lange, zwarte vlechten verraden haar afkomst: Crow. Het omliggende land, heuvels van gras zover het oog reikt, is Crow territory, zoals ze het zelf uitdrukt. De meeste bezoekers slaan het veteranenkerkhof in en als ik dat gegeven opmerk, reageert Rose wat geïrriteerd. “Ja. Zelfs dit heeft de regering van ons afgenomen”, snauwt ze. Volgens haar moet ik niet geloven wat ik in de boeken heb gelezen over de veldslag. “En de parkrangers ook niet. Ik gebruik alleen maar bronnen uit eerste hand. Er waren bijvoorbeeld journalisten bij toen de slag plaatsvond, people like you.”
Ze rijdt met mij mee over een panoramaweg langs plekken met een gedenksteen waar we uitstappen en waar ze, gesticulerend en met veel gevoel voor drama, vertelt over de cruciale krijgshandelingen die tot het voor Custer noodlottige einde leidden. “Custer’s luck ran out there”, zegt ze, wijzend naar Last Stand Hill in de verte. Ze doelt op het fameuze ‘geluk’ dat Custer volgens de pers altijd ten deel was gevallen tijdens zijn vorige campagnes. En de Crow? Die stonden zelf aan de zijde van de Amerikanen. Zoals gebruikelijk was in die tijd, werden onder Crow en Arikara verkenners gerekruteerd. Rose heeft daar geen spijt van. “Met de Amerikanen dachten de Crow een unieke kans te hebben om onze aartsvijanden, de Sioux, te verslaan.”
Op Last Stand Hill enkele grafstenen staan, rode in plaats van witte, opgedragen aan Cheyenne slachtoffers van de strijd. “De Cheyenne willen niet meer over deze veldslag praten. De regering heeft nooit rechtgezet wat ze is aangedaan, al die deportaties en moordpartijen.”

Big Sky Country
In het Crow-reservaat drijft de interstate 90 als een bleek lint op een deinende oceaan van groen. Dankzij hun paarden, ooit geïntroduceerd door de Spanjaarden, waren prairie-indianen in staat om tot vijftig mijl per dag af te leggen in dit terrein. Ik reis anno 2018 wel tien keer zo snel, maar kan en wil dat gevoel van nooit ophoudende, sublieme leegte onder die enorme hemelkoepel niet van me afschudden. Her en der zie ik gaffelbokken langs de route staan grazen. Ik zie ook paarden op een heuvel in de verte, manen in de wind. Ze horen ongetwijfeld bij een ranch, maar toch… Het monotone gedreun van mijn wielen over de betonplaten van de snelweg wordt John Dunbar’s Theme uit de soundtrack van Dances With Wolves. Mijn fantasie neemt een loopje met me en ik zie de gigantische bizonkuddes – tatonka in het Lakota – voor me over de prairie denderden. Het motto van Montana is big sky country. Echt wel.
Het monotone gedreun van mijn wielen over de betonplaten van de snelweg wordt John Dunbar’s Theme uit de soundtrack van Dances With Wolves.
Ik heb er bijna twee dagen voor nodig om het laatste reservaat op mijn roadtrip te bereiken, Wind River in Wyoming. Eerst rij ik vanaf Little Big Horn westwaarts naar de stad Billings, aan de oever van de Yellowstone River, en dan verder zuidwaarts tot in Red Lodge, een gezellig westernstadje aan de voet van de Beartooth Mountains dat nog niet door het massatoerisme is aangetast.
’s Anderendaags rij ik op de hoge Beartooth Highway over de bergen en dan linksaf de Chief Joseph Scenic Byway op. Deze volgt de vluchtroute van de vriendelijke Nez Perce-indianen toen ze in 1877 opgejaagd werden door majoor-generaal Howard, 70 jaar nadat ze Lewis’ en Clarks expeditie over diezelfde Rockies heen hadden geholpen. De route passeert het toeristeplaatsje Cody en van daaruit gaat het zuidwaarts.

Wind River
In Wind River bezoek ik eerst de St. Stephen’s Mission, een jezuïtenmissie maar nu een parochie voor de Arapaho-indianen die gedwongen werden dit reservaat met hun aartsvijanden de Shoshone te delen. Een bejaarde blanke vrouw runt het winkeltje en een soort museum over wat de parochie zoal voor de indianengemeenschap doet (heel veel foto’s van hobbyateliers en schoolklasjes).Eén bord trekt mijn aandacht, met daarop een titel, “Declaration of the Northern Arapaho Nation”. Het is een open brief van de plaatselijke ondernemerskamer aan de bevolking. “De Nation tolereert geen alcohol en drugs meer. Families worden kapot gemaakt, onze cultuur verminkt.”, lees ik. Dan volgen enkele statistieken: 9 keer meer moorden dan het gemiddelde in Montana, 8 keer meer sterfgevallen door leveraandoeningen, en dan de gemiddelde leeftijd bij overlijden: 51 jaar . “We kunnen niet meer wachten op heil van buitenaf. We moeten dit zelf oplossen” concluderen de ondernemers.
“Blanke veeboeren huren dat van de Nation. Arapaho and Shoshone don’t farm”
Bij mij komt dit binnen als een mokerslag. “Het is heel erg”, beaamt het vrouwtje van achter haar toonbank, want “onze regering heeft zich nog nooit gehouden aan de verdragen die ze met de Arapaho en Shoshone gemaakt heeft”. Waar vindt men hier dan werk, vraag ik. “In de stad (Riverton, red.), op olieboorinstallaties of in het casino.” En al die weides met koeien die ik onderweg tegenkwam? “Blanke veeboeren huren dat van de Nation. Arapaho and Shoshone don’t farm.”
Vredesengel
Ik stap naar buiten, de droge hitte in, voor mijn laatste bezoek: het graf van Sacajawea in Fort Washakie. De hoofdstad van het reservaat is genoemd naar een gerespecteerd Shoshone-opperhoofd en is niets meer dan een waaidorp aan de voet van de imposante Wind River Mountains. Windstoten geselen de plastic bloemen die de sobere indianengraven, veelal kruisjes, kleur geven. Ik zie namen als Washakie maar ook Saint Clair meermaals terugkomen. De grafsteen van Sacajawea zelf is groter dan de rest maar even eenvoudig. Een tekstpaneel vertelt over het belang van haar deelname aan de Lewis en Clark expeditie. De jonge moeder was de tolk en gids van Lewis en Clark en de sleutel tot hun succes.
Achter een half vergaan houten schoolgebouwtje zie ik een bronzen beeld van een jonge indiaanse vrouw staan
Achter een half vergaan houten schoolgebouwtje zie ik een bronzen beeld van een jonge indiaanse vrouw staan. Het is een beeld uit de jaren zestig opgedragen aan Sacajawea. Ze lacht zacht en houdt een sand dollar tussen duim en wijsvinger, een platte schelp. Zo kon ze bij haar terugkeer aan Chief Washakie laten zien dat ze daadwerkelijk bij de Stille Oceaan was geweest. Ze ziet er prachtig uit.
Het beeld ontroert me. Sacajawea was een vredesengel die de lokale stammen van de goede bedoelingen van de blanke mannen heeft overtuigd. Hoe is het in de decennia daarna zo mis kunnen lopen? Het verraad, de moorden en slachtingen, de zinloze veldslagen, de uithongering, al die vernederingen… Ik schrik van wat mij overkomt en kan hier, op deze plek, mijn emoties niet meer de baas. In tranen loop ik het kerkhof uit naar de auto. Plastic bloemen tuimelen over de parkeerplaats. De nooit aflatende prairiewind blaast de waarheid weg. De aarde huilt.
Hij organiseert al enkele jaren wandel- en themareizen naar o.a. de Verenigde Staten. Van 1 tot 14 december begeleidt hij een reis naar Arizona en Utah speciaal voor landschapsfotografen. Van 28 mei tot 13 juni 2020 organiseert hij een wandelreis naar de nationale parken van Noord-Californië en Oregon, en van 23 september tot 11 oktober 2020 een wandelreis in Colorado, Utah en Arizona.

