Culturele rijkdom: portretten van 9 Palestijnen
Multicultureel Oost-Jeruzalem
In de media wordt meestal gesproken over ‘de Palestijnen’ alsof ze een mono-culturele eenheid vormen. Niets is minder waar. De Palestijnse gemeenschap kent een rijkdom aan culturen, met wortels in uiteenlopende regio’s, van Afrika tot Armenië en zelfs India. Negen portretten van Palestijnen die de kleurrijke verscheidenheid van deze gemeenschap schetsen.
Men kan stellen dat het gebied dat wij kennen als Palestina al sinds het begin van de beschaving bewoond is. Tussen 10.000 en 8.000 v. Chr. begonnen jager-verzamelaars hier graan te verbouwen, waarmee de zogenaamde Agrarische (of Neolithische) Revolutie begon, die het aanzicht van de aarde zou veranderen. Rond 3500 voor Christus ontstonden de eerste menselijke nederzettingen in Jeruzalem. Tegen de tijd dat koning David de citadel van Sion veroverde – rond 1000 voor Christus – en Jeruzalem tot hoofdstad van zijn Joodse koninkrijk maakte, was het al een oude stad. In zijn prachtige boek Nine Quarters of Jerusalem spreekt de Britse schrijver en journalist Matthew Teller zijn verbazing uit over het feit dat de stad überhaupt bestaat. Het ligt niet aan een belangrijke handelsroute, de waterbronnen zijn erg afgelegen, “alles is verkeerd”. Maar de stad is er wel degelijk en heeft in de loop der eeuwen veroveraars, avonturiers, pelgrims, vluchtelingen, toeristen en allerlei andere bezoekers aangetrokken. Een van de grote verdiensten van Negen Kwartieren van Jeruzalem is dat het de stad in al haar glorieuze verscheidenheid presenteert. Woorden als “Jeruzalemiet” of “Palestijn” kunnen misleidend zijn. In termen van culturele veelzijdigheid is Jeruzalem een hoorn des overvloeds. Geïnspireerd door Matthew Teller, namen we er een duik in.
Domari houden niet van
fletse kleuren
Amoun Sleem
Vereniging van zigeuners in Jeruzalem
Het interieur van het honinggele Gypsy Community Center in de wijk Shu’fat is uitgesproken kleurrijk. Dat komt door de talrijke kunstnijverheidsproducten waarmee de ruimte vol staat. Van fraai bestikte kussens tot wandkleden, van schilderijen tot halskettingen en oorbellen, van tassen tot kledingstukken. Alles in frisse kleuren rood, geen, blauw, oranje…
‘Die kleuren verraden de Indiase afkomst van onze gemeenschap. Wij houden totaal niet van donkere tinten. Wij willen kleur!’ Aan het woord is Amoun Sleem, directeur van The Society of Gypsies in Jerusalem. Waar in het Westen het woord ‘zigeuner’ als neerbuigend wordt ervaren, gebruikt Amoun ‘gypsy’ net zo gemakkelijk als de meer officiële termen: Domari en Dom-mensen.
‘Ongeveer 800 jaar geleden begonnen groepen zigeuners uit India te vertrekken en uit te zwermden over de hele wereld. Wij Domari zijn de oudste zigeuners, de eersten die India verlieten, en wonen leven al meer dan 250 jaar in Jeruzalem.
“Domari zijn de oudste zigeuners, de eersten die India verlieten en in het buitenland gingen wonen”
Er wonen ongeveer 7000 Domari in Jeruzalem en op de West Bank. Tijdens de Zesdaagse Oorlog van 1967 vluchtten veel Domari van Jeruzalem naar Jordanië. Daar leven volgens Amoun wel 35 stammen, in Jeruzalem slechts drie, vooral in de buurt Burj Al-Laqlaq.
‘Wij zouden graag willen dat Jordaanse Domari vanuit Jordanië naar Jeruzalem kwamen. Het zou onze gemeenschap sterker maken. De Jordaanse Palestijnen zelf willen graag terugkeren, want hier liggen hun wortels. Maar de Israëlische autoriteiten staan dat niet toe.’
Amoun richtte haar Society op in 1999, met als doel de Domaricultuur te bewaren. ‘Domari worden genegeerd, ook door de andere Palestijnse groeperingen. De Afrikaanse Palestijnen hebben een betere positie. Zijn krijgen geld van de Palestijnse Autoriteit. De meeste donaties die wij ontvangen, komen van Christelijke kerkgemeenschappen in het buitenland, niet van hier.’
Gelukkig krijgen met name de internationale media langzaam maar zeker belangstelling voor deze kleine en relatief onbekende Palestijnse gemeenschap. Ook krijgt Amoun steeds vaker toeristen over de vloer, die de producten van de Domari kopen en soms ook traditionele maaltijden eten. Amoun knikt: het heeft lang geduurd, maar er lijkt hoop te gloren aan de horizon.
Een kleermaker die
zeven talen spreekt
Sami Barsoum
Mukhtar van de Syrische gemeenschap
‘Mijn vader kwam in 1915 als Christelijke vluchteling van Turkije naar Jeruzalem. Hij belandde in een Duits weeshuis en kreeg een opleiding tot schoenmaker. Hij was een echte vakman en zijn winkeltje werd beroemd. Joodse vluchtelingen die na de Tweede Wereldoog uit Europa naar hier kwamen waren verbaasd dat hij Duits sprak.’
Sami zelf, die zich het liefst bij zijn voornaam laat noemen en een uitgesproken jeugdige indruk maakt, werd in 1935 in Jeruzalem geboren. Hij werd kleermaker en verwierf zich in zijn vak minstens dezelfde reputatie als zijn vader in het zijne. Bovendien werd hij muktar (vertegenwoordiger) van de Syrisch-Orthodoxe gemeenschap in zijn stad, die ongeveer 500 mensen telt. In die hoedanigheid heeft hij in de loop der jaren talloze hoogwaardigheidsbekleders ontmoet. In een boek dat hij over zijn leven schreef, getuigen tientallen foto’s van dat feit. De Syrisch-Orthodoxe kerk is de eerste heilige, universele en apostolische kerk van het christendom’.
“Respecteer iedereen, haat niemand en je zult net zo lang leven als ik”
Met een knipoog vertelt Sami dat hij zichzelf beschouwt zich als een man met vijf nationaliteiten: Ottomaans vanwege de afkomst van zijn vader, Brits omdat hij geboren werd ten tijde van het Britse Mandaat, Jordaans omdat Oost-Jeruzalem na 1948 Jordaans grondgebied was, Israëlisch omdat zijn stad thans onder Israëlisch bestuur staat en Palestijns omdat hij voor alles deel uitmaakt van de Palestijnse gemeenschap.
Als muktar heeft hij veel gereisd, zowel in het Midden-Oosten als naar de VS, Canada en India. Daarbij kwam het goed van pas dat hij zeer veel talen spreekt: Engels, Aramees, Arabisch, Hebreeuws, Armeens, Turks en Duits.
Hoewel hij officieel met pensioen is, staat Sami nog elke dag in kleermakerswinkel. Hij krijgt veel aanloop van Amerikaanse-Joodse studenten die door hun Orthodoxe ouders naar Jeruzalem worden gestuurd om daar te studeren. ‘Dan herstel ik een broek of overhemd en maak een praatje. Je moet vooral actief blijven, dat is belangrijk.’
Zijn klanten houdt hij de wijsheid voor die zijn bewogen leven en respectabele leeftijd hem hebben bijgebracht: ‘Respecteer iedereen, haat niemand en je zult net zo lang leven als ik.’
Midden in een
slopende rechtszaak
Abu Walid Dajani
Eigenaar van het New Imperial Hotel
‘Wilt u water koffie of cognac?’ Abu Walid Dajani tovert een brede grijns op zijn gezicht, terwijl hij zijn hand bezwerend op mijn schouders legt. Ik kies voor water, maar durf te wedden dat de hoteleigenaar me desgewenst zonder aarzeling een stevig glas cognac had ingeschonken. Aan de wanden van zijn directiekamer hangen tientallen foto’s, onder andere van Dajani’s vader in het gezelschap van de Egyptische president Abdel Nasser en koning Hoessein van Jordanië. Ook hangt er een gesigneerd portret van de befaamde Franse chef Paul Bocuse. Het zijn kleine inkijkjes in het bestaan van de familie Dajani, een van de oudste en meest vooraanstaande families van Jeruzalem.
‘Onze familie is oorspronkelijk afkomstig van het Arabisch schiereiland, maar kwam met de Ottomanen naar Jeruzalem. Daar werd een van mijn voorouders, sjeik Ahmad Shibab al-Din, door sultan Suleiman de Grote aangesteld als beheerder van het mausoleum van koning David.’
Sinds 2004 heeft Dajani andere zaken aan zijn hoofd. Het gebouw waarin zijn hotel is gevestigd is – zoals veel onroerend goed in Jeruzalem – eigendom van de Griek-Orthodoxe kerk. In 2004 verkocht een leken-vertegenwoordiger van de kerk het gebouw (en nog enkele andere) in het grootste geheim aan een groep anonieme buitenlandse Joodse investeerders. Doel: Dajani’s hotel eruit werken en er een Joods bedrijf in vestigen.
“Onze zaak is niets minder dan een concrete manier om een rechtvaardige vrede in het Midden-Oosten te verzekeren“
‘Wat de deal politiek zo toxisch maakt, is dat hij het delicate etnische en religieuze evenwicht in de Oude Stad zal verstoren. Het Imperial Hotel bevindt op het kruispunt van de Christelijke, Moslim- en Armeense wijken. Dus voer ik al jarenlang een slopende rechtszaak. Het beheerst mijn denken, houdt mij ’s nachts uit mijn slaap, maar ik moet volhouden. Als we falen, blijft er niets over voor de Palestijnse gemeenschap. De toekomst van Jeruzalem als gedeelde en open stad moet worden beschermd tegen de overheersing van welke groep dan ook ten koste van welke andere. Onze zaak is niets minder dan een concrete manier om een rechtvaardige vrede in het Midden-Oosten te verzekeren.’
Geniet van het uitzicht,
geluiden en kleuren
van de stad
Raed Saadeh
Eigenaar Jeruzalem Hotel
‘Ik noem Jeruzalem liever Al Quds. Die naam geeft veel beter uitdrukking aan de Palestijnse aanwezigheid in deze stad. Die aanwezigheid is trouwens uitgesproken divers: Frans, Grieks, Indiaas, Domari, Afrikaans, Armeens. Nee, dat zijn allemaal geen Arabieren maar wel Palestijnen. Wij beschouwen deze groepen allemaal als deel van de textuur van de Palestijnse maatschappij. Iedereen die hier was voor 1967, toen Israël het bestuur kreeg van Oost-Jeruzalem, is deel van de Palestijnse gemeenschap.’
Raed Saadeh is niet alleen eigenaar van het fraaie, historische Jerusalem Hotel, maar ook een groot pleitbezorger van het toerisme naar Palestina. Zijn Jerusalem Tourism Cluster organiseert onder meer de jaarlijkse activiteit ‘Nablus Road Open Days’, die als doel heeft de diversiteit van deze belangrijke straat – en in feite van heel Palestina – te tonen.
‘Als je door Nablus Road wandelt, passeer je onder meer de Witte Zusters, de Schmidt Schule, het Tuingraf, de Dominicanen, de Sa’ad wa Saeed-moskee, het America House, de British Council, het Jerusalem Prayer House, de Anglicaanse St George’s School, het American Colony Hotel en een heleboel Palestijnse instituten. In totaal doen wel 35 locaties mee aan de Open Days. Zoveel diversiteit in één straat!’
“Ik noem Jeruzalem liever Al Quds. Die naam drukt de Palestijnse aanwezigheid in deze stad veel beter uit”
Saadeh kan niet alleen bevlogen vertellen over de diversiteit van zijn stad, maar kan die ook zichtbaar en voelbaar maken. Daarvoor neemt hij ons mee naar de interactieve tentoonstellingen op de onderste verdieping van zijn hotel. Er is een grote maquette van Al Quds met 26 verplaatsbare onderdelen die bouwwerken en gemeenschappen vertegenwoordigen. Wanneer je ze op hun juiste plaats zet, geeft een groot beeldscherm achtergrondinformatie. Daarnaast is en een Augmented Reality Mirror, waarin je jezelf terugziet, gekleed is uiteenlopende historische kledij: zowel grappig als leerzaam. En er zijn VR-brillen, die je terugvoeren naar uiteenlopende perioden en locaties in de stad.
Het is verleidelijk hier de rest van de dag te blijven, maar wie dat doet heeft de boodschap verkeerd begrepen. Die boodschap luidt: ga naar buiten, loop de stad in en snuif de geuren en kleuren op van de uiterst diverse cultuurstad die we kennen als Jeruzalem, maar die ook Al Quds heet.
De mooiste
glimlach van Jeruzalem
Abu Khalaf Bilal
Derde generatie stoffenhandelaar
Hij is gekleed in een witte kaftan van gestreepte Damasceense zijde en getooid met een rode kaboosh. Jawel, Abu Khalaf Bilal – ook wel ‘de man met de mooiste glimlach van Jeruzalem’ genoemd – ís zijn handel. Zijn stoffenwinkel is de beroemdste van Jeruzalem. Paus Benedictus XVI betrok hier een gewaad, toen hij de stad bezocht, en hij is slechts één van de beroemdheden die de kwaliteit van Bilals producten weet te waarderen. Ook oud-premier Ehud Olmert wist de weg naar Aftimus Street te vinden. ‘Damasceense zijde is maar in vijf winkels ter wereld te koop. Naast drie winkels in Syrië en een in Dubai ben ik de enige. Die stoffen werden traditioneel geweven in Palmyra, in Syrië. Sommige bevatten negenkaraats en zelfs veertienkaraats gouddraad. Het kost 40 dagen om tien meter stof te weven. Er zitten wel 8000 draden in de stof. Daarom is hij niet goedkoop, reken op 3500 tot 6000 shekels per meter (1100-1800 dollar, 1000-1700 euro).’ Bilal glimlacht: ‘Maar geen zorgen, wij accepteren creditcards.’
“Wij zijn allemaal mensen, broeders. Ik wil graag een sfeer van vrede in mijn winkel. We kunnen naast elkaar leven“
Bilal schenkt thee in en vertelt verder. Negentuig procent van zijn clientèle is Joods. ‘Zij willen graag kleding van natuurlijke zijde, natuurlijk katoen en natuurlijke wol. Dat heb ik. En ze houden van traditionele kleding. Als je op vrijdagavond of zaterdagmorgen door het Joodse Kwartier loopt zie je veel religieuze joden in gestreepte kaftans en met een sjtreimel op, zo’n traditionele bonten hoed. De stof is koosjer, wat betekent het geen combinatie van linnen en wol (of anderszins uit tweeërlei stof) mag bevatten. Dat is namelijk verboden in de Torah.’
Hoewel Bilal dus vooral Joodse klanten heeft, is hij zelf Moslim. ‘Mijn familie kwam hier met Salah al-Din Ayyub in 1187. Ik ben niet speciaal vroom, maar ik bid, ik vast en ik heb de hadj gedaan, toen ik jonger was.’ Zelf ervaart hij nooit wrijving met Joden. ‘Wij zijn allemaal mensen, broeders. Ik wil graag een sfeer van vrede in mijn winkel. We kunnen naast elkaar leven.’
De vier evangeliën in de taal die Jezus sprak
Vader Boulus Khano
Syrisch-orthodoxe monnik
We kwamen hem al eerder tegen in de Heilige Grafkerk, waar hij en zijn gemeente hun eigen kapel hebben: de Kapel van St Nicodemus. Toen droeg hij een fraaie paarse gebedsmantel, rood en geel bestikt, en leidde de Syrisch-Orthodoxe eredienst, een van de diverse christelijke denominaties die Jeruzalem rijk is. Nu ontvangt hij ons op zijn bescheiden kamer in het Sint Marcusklooster: Daroyo (‘Vader’) Boulos. ‘Boulos is Aramees voor Paulus’, legt hij uit, ‘de taal die Jezus sprak en die ik ook beheers.’ Er zijn niet heel veel mensen meer in Jeruzalem die Aramees spreken en een van de taken die Boulos zich heeft gesteld is het nieuw leven inblazen van deze oude taal.
“Ik werkte tien uur per dag aan de vertaling: vijf uur in de ochtend en vijf uur in de avond, telkens volgens hetzelfde ritueel.”
‘Toen COVID-19 uitbrak en het land in lockdown ging, zat ik hier in mijn kamer en vroeg aan God: wat wilt u dat ik doe? Zal ik mijn eenzaamheid gebruiken om het evangelie in het Aramees te vertalen? De volgende dag zag ik dat er een duif in mijn raam zat. Ik begreep dat dat een teken van God was en ben aan de slag gegaan. Ik werkte tien uur per dag aan de vertaling: vijf uur ’s morgen en vijf uur ’s avonds, telkens hetzelfde ritueel volgend. Telefoon uit, kaars aan, wierook, hand op de bijbel om hem te laten zegen en dan aan de slag. Het kostte me 40 dagen om de vier evangeliën te vertalen. In totaal heb ik ze twaalf maal met de hand geschreven, om te zorgen dat ze perfect waren. Het hele project heeft me twee jaar gekost. Een woordenboek? Niet nodig. Als je op Google naar ‘Syrisch woordenboek’ zoekt, kom je op een vertaalsite. Daar heb ik veel profijt van gehad.’
In de hoek van de kamer liggen enorme stapels van de vertaalde evangeliën, waarvan Vader Boutros er 500 heeft laten drukken. Allemaal in een vierde-eeuws lettertype. ‘Er is ook een modern lettertype, maar ik denk dat die oude letter mijn vertaling meer historische waarde geeft. Ik wil zo dicht mogelijk bij de tijd blijven dat de evangeliën werden geschreven: in de eerste eeuw.’
Afrikaanse Palestijnen
waren de hoeders
van de sleutel van de moskee
Musa Qous
Directeur African Community Society
‘Al vanaf de tijd dat Jeruzalem onder moslimbestuur kwam, zijn er Afrikanen als pelgrim naar de stad gereisd. Ze waren afkomstig uit Tsjaad, Nigeria, Senegal en Soedan. Sommigen keerden na hun pelgrimage weer terug, anderen bleven. In de Ottomaanse periode waren Afrikaanse Palestijnen de bewaarders van de sleutel van de moskee. Na het ontstaan van de staat Israël in 1948 werd onze positie moeilijk. Oost-Jeruzalem, waar de Afrikaanse gemeenschap woonde, kwam onder Jordaans bestuur. De Jordaniërs behandelden ons als vreemdelingen, die als inwoners van Jeruzalem, en gaven ons geen Jordaans paspoort.’
Musa Quos is directeur van de African Community Society, een ngo die zich om het lot van de Palestijnen in de Oude Stad en de rest van Jeruzalem bekommert, inclusief de uit ongeveer 800 mensen bestaande Palestijns-Afrikaanse gemeenschap. Hij vertelt een variant op de vele ‘tussen-wal-en-schip’-verhalen dat Palestijnen maar al te bekend in de oren klinkt.
“Met het geld dat we van Arabische staten ontvangen, kunnen we veel goeds doen voor onze Afrikaanse Palestijnse gemeenschap”
‘Mijn vader is geboren in Tsjaad en had een Frans paspoort, omdat Tsjaad toen een Franse kolonie was. Toen ik een paspoort wilde aanvragen, kreeg ik van de Fransen nul op rekest, omdat Tsjaad inmiddels onafhankelijk was geworden. Sinds 1967 staat Jeruzalem onder Israëlisch bestuur, maar een Israëlisch paspoort krijg ik niet. Ik kan wel reizen met een zogeheten laisser passer, een Israëlisch reisdocument waarin staat dat ik de Jordaanse nationaliteit heb, een land dus dat mij geen paspoort wil geven. Als ik een Tsjaads paspoort aanvraag dan verlies ik het recht om in Jeruzalem te blijven wonen. Hetzelfde geldt voor als ik een Amerikaans paspoort aanvraag. Mijn vrouw is geboren in de VS en heeft een Amerikaans paspoort, dus ik kan er aanspraak op maken, maar ik wil niet het risico lopen weg te moeten uit mijn stad, de stad waar ik ben geboren en getogen.’
Qous is somber maar strijdbaar. Zijn organisatie wil niet samenwerken met het Israëlisch stadsbestuur, en ook niet met de EU en de VS. ‘Die partijen willen dat we een verklaring ondertekenen waarin staat dat geld dat zij ons geven niet naar terroristen mag gaan. Wij zien Israël als bezetter en beschouwen verzet tegen de bezetter niet als terrorisme. Dus daarover is discussie. Gelukkig krijgen we soms fondsen uit Koeweit, Saudi-Arabië en Qatar. Daar kunnen we voor onze Afrikaans-Palestijnse gemeenschap veel goeds mee doen.’
Traditionele volksdans ontmoet Afrikaanse percussie
Ma’ali Edris
African Community Society
‘Mijn grootvader kwam uit Tsjaad. Mijn vader is in Jeruzalem geboren en getrouwd met een Palestijnse. Als kind nam ik deel aan de activiteiten die de oudere generatie voor ons organiseerde en toen ik zelf volwassen werd besloot ik dat ik zelf ook een bijdrage wilde leveren aan het realiseren van activiteiten voor onze gemeenschap.’
Gezeten op een muurtje in Ala-Al Deen Street, waar de African Community Society twee tegenover elkaar gelegen gebouwen in gebruik heeft, doet Ma’ala haar verhaal. In deze straat wonen ongeveer 50 Afrikaans-Palestijnse gezinnen, bij elkaar ongeveer 300 mensen. Hun woningen werden ooit gebouwd als overnachtingsruimte voor pelgrims. De Ottomanen maakten er gevangenissen van. Aan het begin van het Britse mandaat, in 1918, mochten de Afrikaanse Palestijnen zich er vestigen.
“Binnenkort hopen we te beginnen met afro-dabke: een mix van Afrikaanse dans, met percussie, en dabke, een traditionele Palestijnse volksdans“
‘We hebben een onderzoek gedaan naar de behoeften van de gezinnen en de kinderen. Daar proberen we op in te spelen. Wij helpen met de middelen, zodat de mensen zelf zaken kunnen organiseren. Een voorbeeld daarvan zijn de zomerkampen. Op de kampen volgde een groep een cursus percussie, met behulp van Afrikaanse trommels. Een andere groep deed aan dabke: een traditionele volksdans die populair is Syrië, Libanon, Jordanië en Palestina. Binnenkort hopen we te beginnen met afro-dabke: een mix van Afrikaanse dans, met percussie, en dabke.
Een van onze doelen is om Afrikanen beter te laten te integreren in de rest van de Palestijnse gemeenschap in Jerusalem. Naast zomerkampen, waarbij de deelnemers overigens gewoon thuis slapen, willen we trips gaan organiseren, bijvoorbeeld naar Ramallah, Bethlehem en de Golanhoogten. Daarnaast organiseren we bijlessen, meestal geleid door studenten die goed zijn in vakken als Arabisch, Engels, wiskunde, natuurkunde. Het is belangrijk dat onze kinderen succesverhalen zien en in contact komen met personen die als rolmodel kunnen dienen. Dan is de kans groter dat ze zelf ook een opleiding zullen willen gaan volgen. Want op dat gebied is er nog veel te winnen.’
Meester van de Armeense keramiektraditie
Hagop Karakashian
Armeense keramist
Hagop Karashian heeft een ingetogen, bijna bescheiden manier van spreken. Maar elk woord dat hij zegt is de moeite van het aanhoren waard. Hij neemt ons mee naar een hoek in zijn fraaie keramiekwinkel en begint te spreken. Op zachte toon, maar wij hangen aan zijn lippen.
‘In 1919, tijdens het Britse mandaat, wilde gouverneur Sir Ronald Storrs alle keramiektegels van de Rotskoepel laten herstellen. Dat was sinds de 16de eeuw niet meer gebeurd. Dus liet hij uit Turkije drie vaklieden overkomen op het gebied van keramiek. Een daarvan was mijn grootvader. De Armeense genocide Turkije was toen nog volop gaande. De drie maakten een aantal proeftegels die zeer in de smaak vielen van de Britten. Maar er rezen bezwaren tegen het feit dat Armeense Christenen werk verrichtten voor een van de heiligste plekken van de Islam, dus bij nader inzien ging hun opdracht niet door. Dus openden mijn grootvader en zijn collega’s ze een keramiekwerkplaats, de eerste in Jeruzalem. Mijn vader en ik zijn in zijn voetspoor getreden. Mijn vader is trouwens verantwoordelijk voor de drietalige straatnaamtegels, in het Hebreeuws, Arabisch en Engels, die je overal in de stad ziet.’
“Mijn vader is trouwens verantwoordelijk voor de drietalige straatnaamtegels, in het Hebreeuws, Arabisch en Engels, die je overal in de stad ziet“
Hoewel Hagop dus de derde generatie Karakashians in Jeruzalem, is de Armeense gemeenschap hier al heel oud. Armenië was het eerste land dat – in het jaar 301 – het Christelijk geloof accepteerde. Veel Armeniërs kwamen als pelgrims naar Jeruzalem. ‘Vanaf de vijfde eeuw werd de Armeense gemeenschap groter: ze kochten land, bouwden een kerk, en zo ontstond het Armeense Kwartier.
Vandaag de dag is de Armeense gemeenschap hooguit 1200 mensen groot.’
Een belangrijke inspiratiebron voor Karakashians keramiekontwerpen is de Levensboom, een beroemd Byzantijns mozaïek in Jericho. Daarnaast zijn ook vogels populaire motieven. Hij toont een wijngaard waarbij vogels van de druiven eten. De wijnrank symboliseert Jezus en de vogels eten daarvan om het eeuwige leven te verkrijgen. Zijn klanten? ‘Vooral plaatselijke bewoners, zowel Palestijnen als Israëli’s. Toeristen volgen bij ons graag workshops.’ En dan, zacht en met een glimlach: ‘Na afloop hebben ze veel respect voor ons vak.’